De rol van geuren
Terwijl je dit leest, worden je hersenen overspoeld met zintuiglijke waarnemingen. Waarschijnlijk kun je een nauwkeurige beschrijving geven van wat je op dit moment ziet en hoort. En wat ruik je? De kans is groot dat je je nu realiseert dat je eigenlijk niets ruikt. Maar is dat wel zo? Waarom zijn we ons het grootste deel van de dag niet bewust van de geuren om ons heen, en hoe belangrijk is ons reukzintuig in feite?
Inhoud
Een ‘oud’ zintuig
Het reukorgaan is vroeg in de evolutie ontstaan, wat blijkt uit het geringe aantal verbindingen met de nieuwste delen van de hersenen (de
neocortex), die verantwoordelijk zijn voor cognitieve functies. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld het zicht en het gehoor, wat verklaart waarom signalen vanuit deze zintuigen ons veel meer bezig houden. De beperkte verbinding met de neocortex komt ook tot uiting als we geuren in woorden proberen uit te drukken. Terwijl zicht- en gehoorsensaties in uitvoerige termen kunnen worden beschreven, is de geur van een roos lastig te karakteriseren. Dit is het gevolg van de zwakke connectie tussen het reukorgaan en het taalcentrum in de neocortex. Geuren worden dan ook niet met een unieke ‘geurenvocabulaire’ beschreven, maar vooral met termen die zijn ontleend aan de typering van smaaksensaties (zoet, fruitig, etc.).
Ontwikkeling van het reukzintuig
De vroege evolutionaire oorsprong van het reukorgaan komt ook tot uiting in de vroege aanleg van dit zintuig in de embryonale ontwikkeling. Waarschijnlijk is onze eerste zintuiglijke waarneming de geur van het vruchtwater. Het reukzintuig is weliswaar het eerste zintuig dat in het embryo tot ontwikkeling komt, maar het kent een lange tijd van rijping. De mens beschikt pas over het grootste reukgevoeligheid als hij een dertiger is.
Waardering van geuren
Hoewel geursignalen een geringe invloed hebben op cognitieve functies, bestaan er sterke hersenverbindingen naar hersendelen die verantwoordelijk zijn voor gevoelens en emoties (het
limbische systeem). Geuren zijn dan ook bepalend voor ons gevoel van welbevinden, wat vooral bij baby’s is waar te nemen. De geur van de moeder heeft een kalmerende werking; een door de moeder gedragen kledingstuk is al voldoende om een huilende baby rustig te maken. Ook op latere leeftijd zorgt het omgeven worden door vertrouwde lichaamsgeuren ervoor dat de mens zich veilig en prettig voelt.
Geuren kunnen in meer of mindere mate als prettig worden ervaren. Hoewel er voor bepaalde geuren gesteld kan worden dat er een algemene afkeer bestaat (het meest extreme voorbeeld is waarschijnlijk lijkenlucht), kan voor andere geursensaties de waardering aanzienlijk variëren. Zo wordt de cocktail van geuren waarin men wordt omringd in een parfumerie door de één als aangenaam ervaren, terwijl een ander ervan kan walgen. Persoonlijke smaak is hiervoor van grote invloed, maar ook factoren zoals gewenning en ervaringen kunnen een rol spelen. Het reukorgaan kent een sterke associatie met het geheugen: we kunnen geuren herkennen die we sinds onze vroege kindertijd niet meer hebben geroken. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat de geur van sigaren, die voor velen als stank wordt getypeerd, op nostalgische gronden als prettig wordt ervaren.
Ook leeftijd is van invloed op de wijze waarop een geur wordt gewaardeerd. Kinderen zijn meer tolerant voor bepaalde geuren die door volwassenen als ‘vies’ worden bestempeld. Eenmaal in ons leven vindt een algemene omslag in de waardering van geuren plaats, en wel tijdens de puberteit. In die periode worden vrij abrupt bepaalde geurstoffen plezierig gevonden, waaronder
feromoonachtige stoffen als androstenone en muskus, waar jonge kinderen gewoonlijk een hekel aan hebben. Feromonen zijn signaalstoffen die vermoedelijk zijn afgeleid van geslachtshormonen. De wijze waarop deze geurstoffen worden ervaren hangt dan ook waarschijnlijk samen met de seksuele ontwikkeling die tijdens de puberteit plaatsvindt. Andere stoffen, zoals vanille en aardbei, worden tijdens deze periode verhoudingsgewijs juist onplezieriger. In de puberteit ontwikkelen meisjes tevens een beter reukvermogen dan jongens. Hiervoor zijn
oestrogenen (vrouwelijke hormonen) verantwoordelijk.
Geuren in het onderbewuste
Bij het binnengaan van een gebouw zijn we ons gewoonlijk even bewust van de geur die er hangt. Al snel lijkt het echter alsof je het niet meer ruikt. De achterliggende oorzaak is het proces genaamd
habituatie, wat inhoudt dat de hersenen een onderscheid maken tussen essentiële en niet-essentiële informatie. Onbelangrijke zintuiglijke informatie wordt niet doorgegeven naar hogere hersenfuncties.
Geursensaties worden doorgaans dus niet omgezet in bewuste waarneming. Onbewuste waarneming vindt echter wel plaats, en hierin uit zich het grootste belang van het reukzintuig. Door de sterke connecties met emotie- en motivatieregulerende hersendelen kan een geurwaarneming direct worden omgezet in een actie, waarbij een verstandelijk oordeel wordt omzeild. Bij levensbedreigende omstandigheden, zoals gaslucht, zorgt de reukzin voor een onmiddellijke vluchtreactie. Ook vormt het een bescherming tegen het eten van bedorven voedsel.
Verlies van het reukvermogen
Na het vijftigste à zestigste levensjaar vindt er een proces van reukverlies plaats, tot we uiteindelijk niets meer kunnen ruiken. Gezien het feit dat geuren in sterk verband staan met het gevoel van welzijn, kan het gedeeltelijk of geheel verliezen van de reukzin (
anosmie) ernstige gevolgen hebben op de psychische gesteldheid, mogelijk leidend tot depressie.
Hoewel de wereld van geuren gedurende het grootste deel van de dag door onze hersenen wordt gefilterd als zijnde onbelangrijke informatie, blijkt het vermogen tot ruiken dus wel degelijk van belang te zijn voor het (psychisch) functioneren van de mens. De reukzin is dan ook van essentiële waarde, maar dat we ons daar doorgaans niet van bewust zijn, is logisch. Immers, het actief zijn in het onbewuste is nou eenmaal de aard van het reukzintuig.